Maandelijks archief: september 2014

Moderne filosofie

Na me verdiept te hebben in Oud Griekse filosofen zoals Socrates, Plato en Thales stort ik me deze week op de moderne filosofie. Met moderne filosofie wordt niet naar de hedendaagse filosofie verwezen, maar naar de periode na de renaissancefilosofie.

Religieus denken vs. Modern denken

Twee verschillende stromingen binnen de filosofie, maar dat wil niet zeggen dat het één niet met de ander te maken heeft. Moderne filosofen zoals Descartes en John Locke bestudeerden de filosofie van de oude Grieken goed. Filosofen in de 16e eeuw wilden de manier van filosoferen niet veranderen, alleen verbeteren. Het religieuze denken beperkt volgens mij in hoeverre er over een onderwerp na werd gedacht. Als het uitgangspunt religie was, dan stond dat vast. Het was zeker dat er een god bestond en dat de wereld met alles erop en eraan door hem geschapen was. Descartes benoemde de invloed en het belang van twijfel op onze gedachtengang: ‘Ik kan aan alles twijfelen, behalve aan het feit dat ik twijfel. Naar wetenschappelijke verklaringen werd niet gezocht. Het moderne denken heeft ervoor gezorgd dat men open stond voor nieuwe inzichten. Je hoefde niet alles te geloven wat op papier stond.

Rationalisten vs. Empiristen

Het rationalisme is een filosofische stroming die voortkomt uit het idee dat de rede de enige of belangrijkste bron van kennis is. Volgens rationalisten bevat de werkelijkheid een logische en redelijke structuur. Die kan daardoor ook gelezen worden door ons verstand. In tegenstelling tot rationalisme waren er ook stelsels die vooral uitgingen van traditie of openbaring. Deze stelsels hanteren ervaring als voornaamste kennisbron. Dit noemen we het Empirisme.

Het rationalisme ontstond vooral in de 17e eeuw op het vaste land, voornamelijk in Frankrijk en Duitsland, terwijl zijn tegenstander, het empirisme, vooral populair was in Groot-Brittannië. De grote namen binnen het rationalisme zijn René Descartes, Baruch de Spinoza en Gottfried Leibniz. Een tweede generatie rationalisten bestond uit Arnold Geulincx, Nicolas Malebranche en Christian Wolff.

Het rationalisme werd vooral vormgegeven door filosofen die sceptisch waren tegenover het gebruiken van ervaring als belangrijkste bron. In de tijd van het moderne denken nam de rol van god af. God zit in traditie gebeiteld. Voor empiristen die traditie als essentieel beschouwen, zal god altijd een rol spelen.

De vader van de moderne filosofie

René Descartes (La Haye en Touraine, 31 maart 1596Stockholm, 11 februari 1650) was een sleutelfiguur in het rationalisme. Toen de filosoof besloot om met zijn studie stoppen en meer van de wereld te gaan zien kwam hij als militair ingenieur terecht in het leger. Deze periode in zijn leven zorgde ervoor dat hij realiseerde dat niets zeker was, behalve het feit dat alles te betwijfelen is. Daar komt ook zijn bekende uitspraak ”Cogito, ergo sum” vandaan. De meeste kennen deze bekende citaat van Descartes als ”Ik denk, dus ik besta”. Wat ik zo mooi vind aan deze citaat is dat je er niet lang over na hoeft te denken, maar het toch veel zegt. Descartes maakte onderscheid tussen de geest en het menselijk lichaam. Daarmee behandelde hij ook het verschil tussen het stoffelijke en onstoffelijke. Ik haal uit ”Ik denk, dus ik besta” dat onze geest ons meest krachtige bezit is. Persoonlijkheid, gedachtes, visie. Dat is wat ons maakt en onze positie in de wereld bepaalt.

Moderne filosofie in 2014

De hedendaagse filosofie. Zie je daar de moderne filosofie uit de 16e eeuw nog in terug? Absoluut! Aannames bieden geen fundament meer voor een argument en theorieën komen niet in een boek totdat bewezen is dat het waar is. Alles wordt tegenwoordig gemeten of bewezen aan de hand van wetenschap. Dat hebben wij aan het moderne denken te danken. Wat dat betreft komt het overal in terug.

Ik mag van heel veel geluk spreken dat ik vrij ben om keuzes te maken. Over religie, omgeving, toekomst. Ga zo maar door. Dat betekent wel dat ik me bij alles afvraag waarom ik iets zou doen. Wat voor nut heeft het en waarom doen mensen dit überhaupt? Op die manier filosofeert iedereen soms wel een beetje. Al schrijf je geen boek of toneelstuk, moderne filosofie zit ook in heel veel kleine dingen. Juist door presocraten zoals Thales zijn wij vrij om op die manier te denken en zal niemand je raar aankijken als je iets in twijfel trekt.

Hedendaagse moderne filosofie

Hedendaagse moderne filosofie

Zes vragen over filosofie

Na het tweede college over filosofie werd het tijd om onszelf een aantal kritische vragen te stellen over het vak. Aan de hand van zes vragen word mijn visie op filosofie, mythologie, Socrates en Plato duidelijker.

Wat is het verschil tussen mythologisch denken en filosofisch denken?

De Griekse mythologie gaf verklaringen voor het ontstaan van de wereld, de goden, de mensen, ziekten, het kwaad en natuurverschijnselen. Mythologie vormde de basis van het geloven en het denken van de oude Grieken. Wie ben ik? Waar komt dit alles vandaan Waar gaan we naartoe? Waarom is er geboorte? Waarom is er dood? Dit zijn allemaal voorbeelden van fundamentele levensvragen die door de oude Grieken aan de hand van mythologie werden beantwoord. Mythologie ging vaak hand in hand met religie.

Filosofie betekent liefde voor de wijsheid en drukt het verlangen naar kennis uit. Filosofie gaat volgens mij ook over doorvragen. Wie ben ik? Waar komt dit alles vandaan? Waar gaan we naartoe? Waarom is er geboorte? Waarom is er dood? Dezelfde vragen, maar het antwoord is er nog niet. Die stond nog niet opgeschreven. Filosofen zoals Socrates gingen zelf opzoek naar antwoorden en wat die antwoorden voor hen betekenden. De deden gedachte- experimenten om de mens te begrijpen en hun gedachtes te verruimen. Dat betekende dat een filosoof mythologieën in twijfel trok. Waarom is dat zo? Waarom geloven wij dit? Wat betekent dit voor ons?

Mythologie was de kant en klare manier van leven. Het was het geloof, het uitgangspunt en het vertrouwen van de oude Grieken. Filosofie was het doorvragen en de nieuwsgierigheid naar mythologie, maar vooral naar het leven en waarom mensen doen wat ze doen.

Wie is je favoriete presocraat? Waarom?

De presocraat die mij het meeste interesseert is Thales, omdat hij in de periode 624 v.Chr. – 545 v.Chr durfde te stellen dat conclusies omtrent het universum alleen gebaseerd mochten worden op het universum zelf en dus niet op goden. Daarnaast stelde hij dat opvattingen altijd gestaafd moeten worden door argumenten. Hij redeneerde als eerste volledig vanuit logos en niet vanuit mythen.

Waarom is de Griekse filosofie/Atheense school zo belangrijk geweest voor het Westerse denken?

Oude Grieken geloofden mythen en leefden voor de goden, omdat hen dat zo geleerd werd. Zij trokken dat geloof niet in twijfel en waren content met hun manier van leven, hoe primitief dan ook. Als er geen presocraten en filosofen waren geweest die vragen stelden over deze levensstijl, was er geen behoefte geweest voor de mens om zich geestelijk verder te ontwikkelen. Wij hadden dan wellicht nooit geweten dat de aarde rond was en religieus zijn was voor mij niet optioneel geweest. We zouden stil staan, in afwachting van goden die misschien niet eens bestaan en teleurstelling en vreugde altijd wijten aan mythen.

Welke wijze les van Socrates spreekt je echt aan? Waarom?

Wat mij fascineert aan Socrates is dat hij onderzocht middels een spel van vraag en antwoord. Hij ging gesprekken aan. Door het toetsen en uitwisselen van meningen zorgde hij dat gesprekspartners gingen nadenken over hun eigen ervaringen en opvattingen over wat belangrijk is in het leven.

Socrates’ gesprekken waren altijd gericht op het vaststellen van wat ‘deugdelijk’ gedrag is of een ‘deugdelijke’ opvatting. Hij bracht gesprekspartners ertoe om hun gedrag, houding en manier van leven te onderzoeken. De lessen van Socrates bestaan geheel uit gesprekken. Hij baseerde zijn filosofie op mensen en dat vind ik heel interessant.

Een mooi voorbeeld van één van zijn lessen waar velen tot op de dag van vandaag nog veel van kunnen leren:

Op een dag raakte Socrates met een man aan de praat. De man zei; “weet u wat ik net hoorde over een vriend van me?”

“Wacht even”, antwoordde Socrates. “Voordat je verder gaat, wil ik eerst graag even een testje doen met mijn drievoudig vriendenfilter”.

“Drievoudig vriendenfilter, wat is dat?” vroeg de man verbaasd.

“Dat betekent dat je voordat je verder praat eerst je gedachte filtert. Het eerste filter is de waarheid.

Weet je zeker dat wat je me wilt vertellen de waarheid is?”

“Nee,” zei de man, “ik hoorde het net en heb het verder niet gecontroleerd”. “Goed”, zei Socrates. “Dan het tweede filter; goedheid. Is het iets goeds wat je me wilt vertellen?” “Nee integendeel”, zei de man. “Dus je wilt me iets slechts vertellen over je vriend, maar je weet niet of het waar is. Maar misschien slaag je alsnog voor de test, want er is nog een derde filter; nut. Is wat je me wilt vertellen nuttig voor me? Heb ik er iets aan?”

“Nou nee, niet echt”, gaf de man een beetje bedremmeld toe. “Dan is het duidelijk”, zei Socrates. “Dan heb ik een vraag voor jou; waarom zou je me iets vertellen wat misschien niet waar is, waar ik niets aan heb en wat je vriend in een kwaad daglicht zet??”

Wat is het grote verschil tussen Plato en Aristoteles?

Plato maakte onderscheid tussen zintuiglijke werkelijkheid, de wereld zoals wij die kennen en een verheven, abstracte wereld. Iedere concrete waarneming vormde volgens Plato een reflectie van wat ‘echt’ bestond. Deze ideeën etaleerde Plato met zijn grotvergelijking. Deze manier van denken was volgens Aristoteles te mythisch. Aristoteles was nuchterder. Alles wat om hem heen gebeurde was de echte werkelijkheid en alle abstracte ideeën werden voor hem op basis van die echte werkelijkheid gevormd.

Wie spreekt je het meest aan (Plato/Aristoteles? Waarom? Licht dit o.a. toe a.d.h.v. citaat?

Aristoteles spreekt mij het meest aan. Dat hij zijn opvattingen bevestigde of verruimde aan de hand van gesprekken en het doorvragen vind ik interessant en leuk. Door gesprekken te voeren zoals het bovenstaande voorbeeld, liet hij mensen zich afvragen waarom zij doen wat zij doen en of dat wel goed is. Volgens mij gaf hij mensen een idee van wat goed en fout wat betreft het omgaan met jouw omgeving en de mensen daarin. Hij liet mensen kritisch naar hun meningen en persoonlijkheden kijken en dat vind ik prachtig.

Plato ging heel erg in op wat werkelijkheid is, de perceptie van de mens en dat alles relatief is. Zijn manier van denken vind ik interessant, maar is ook voor mij te mythisch.

Plato’s grotvergelijking

De grot van Plato. Nog nooit van gehoord en ik had geen idee wat ik me daarbij moest voorstellen.Tijd om daar achter te komen dus! Na verschillende sites bezocht te hebben, heb ik besloten dat ik het onderstaande de meest duidelijke (ook al is het wat aan de lange kant) uitleg vond:

”Dit is nu de eigenlijke visie van Plato die de basis vormt voor zijn gelijkenis. Deze gaat als volgt. Men dient zich een grote grot voor te stellen, die met de buitenwereld verbonden is door een gang met een dusdanige lengte dat er geen daglicht in de grot valt. Er zit een rij gevangenen met hun rug naar de ingang, en ze kijken naar de achterwand van de grot. Hun ledematen en halzen zijn zo vastgeketend, dat ze hun hoofden niet kunnen bewegen en noch elkaar, noch zichzelf kunnen zien. Dit betekent dat ze alleen de wand voor zich kunnen waarnemen. Zo hebben ze hun hele leven gezeten en kennen niets anders.

Achter hen bevindt zich een vuur. Tussen hen en dat vuur staat een blokkade in de vorm van een muur, die zo hoog is als een mens. Aan de andere kant van die muur lopen mensen met allerlei dingen op hun hoofd, waaronder stenen en houten figuren van mensen en dieren, heen en weer. De schaduwen van de dingen vallen door het vuur op de wand waar de gevangenen tegenaan kijken, die ook de stemmen weerkaatst van hen die de dingen sjouwen. Plato betoogt nu dat het enige dat de gevangenen in hun leven waarnemen schaduwen en echo’s betreffen. Ze zullen denken dat deze de realiteit vormen, en hun gesprekken zouden over de waarneming van deze realiteit gaan.

Als een gevangene zijn ketenen zou kunnen afschudden, zou hij door de levenslange ketening in het halfduister zo verkrampt zijn, dat het alleen al pijnlijk voor hem zou zijn om zich om te draaien, bovendien zou het vuur hem verblinden. Hij zou volkomen in de war raken en zich weer willen omkeren naar de wand met schaduwen, naar de realiteit die hij begrijpt. Als hij uit de grot naar het felle zonlicht zou worden geleid, zou hij pas na lange tijd iets kunnen zien en dat begrijpen. Als hij eenmaal gewend zou zijn aan de bovenwereld en daarna terugkeerde in de grot, zou de duisternis hem weer tijdelijk verblinden. Zijn ervaringen zouden onbegrijpelijk zijn voor de andere gevangenen, omdat hun taal alleen naar schaduwen en echo’s verwijst.”

Ik dacht meteen aan perceptie. Alles wat wij kennen en weten is gebaseerd op wat wij zien, doen, leren. Zet twee mensen in een compleet andere, lege, donkere omgeving en zij zullen niks anders kennen dan wat zij daar zien. Hun realiteit is compleet anders dan die van mensen in de buitenwereld. Wat Plato echt met deze vergelijking bedoelde is natuurlijk veel uitgebreider:

”Het licht van het vuur dat de schaduwen veroorzaakt en de echo’s van de stemmen van de mensen aan de andere kant van de muur kunnen worden gezien als de tijdelijke varianten van de entiteiten, de blauwdrukken. De pijn en moeite die de gevangene moet doen om zich te bevrijden van zijn ketenen staat voor het langdurig nadenken over het Goede, waarbij veel discipline komt kijken aangezien de verleiding moet worden weerstaan zich over te geven aan de aardse lusten. Het uit de grot ontsnappen en in het felle zonlicht terechtkomen staan dan gelijk aan de opstijging van de ziel naar de wereld der abstracties, de echt kenbare wereld die we aanschouwen met onze geest. De zon die de aarde helder verlicht komt overeen met onze geest waarmee we de ware inzichten kunnen ‘aanschouwen’. Het weer teruggaan in de grot leidt ertoe dat die ‘verlichte’ weer moet wennen aan het halfduister. Het communiceren met de medegevangenen is nu in feite niet meer hetzelfde aangezien hun kennis over de werkelijkheid nu verschillend is. Hiermee wilde Plato laten zien dat een mens die in de hogere regionen is gekomen, moeite heeft of zelfs weigert zich in te laten met ‘menselijke’ aangelegenheden. Hun ziel snakt ernaar steeds daarboven te vertoeven.”

Socrates zijn laatste woorden

“Crito, we zijn een haan verschuldigd aan Asklepios; betaal hem, vergeet het niet”. Dat waren de  mysterieuze laatste woorden van Socrates. Toen ik deze woorden voor het eerst hoorde ging ik gelijk nadenken over diepgaande achterliggende gedachtes. Wat zou hij bedoelen met haan? Is wat hij zegt gebaseerd op haat voor de god van Geneeskunde, omdat hij op het punt staat om dood te gaan? Nee, want hij ging dood door de gifbeker. Wat zou hij bedoeld hebben?

Socrates (Athene ca.460 v.Chr – 399 v.Chr) was een Griekse filosoof. Hij wordt beschouwd als een van de stichters van de Westerse filosofie. Zijn werk en opvattingen zijn echter vooral bekend geworden door verslagen van latere klassieke schrijvers. Vooral de geschriften van zijn studenten Plato en Xenophon hebben hieraan bijgedragen. In 399 v. Chr werd Socrates aangeklaagd voor het niet aanbidden van de goden in de stad en het introduceren van nieuwe goden. Daarnaast zou hij een slechte invloed op de jeugd hebben gehad.

Het vonnis was dood door de gifbeker. Socrates accepteerde zijn straf en heeft op zijn laatste dag allerlei filosofische kwesties besproken. Met zijn laatste adem, sprak Socrates tegen zijn vriend Crito. ”“Crito, we zijn een haan verschuldigd aan Asklepios; betaal hem, vergeet het niet”. Asklepios was de zoon van de Zonnegod en God van de Geneeskunde. Armen en rijken gingen naar zijn tempel om te genezen en als dat lukte betaalden zij Asklepios met een haan. Was de dood onvermijdelijk, dan werd er een haan geofferd om ervoor te zorgen dat de dode naar de onderwereld begeleid werd.

Socrates zijn dood was onvermijdelijk, dus hij wilde dat er een haan geofferd werd zodat hij naar de onderwereld begeleid werd. Dat is de simpele en volgens mij meest waarschijnlijke blik op zijn laatste woorden. Je zou je echter kunnen afvragen waarom hij dat zei als hij veroordeeld was voor het niet aanbidden van de goden… Misschien dreef hij nog één keer de spot met de voor Athene zo dierbare goden. Of niet..